Risicovolle omstandigheden en effectieve lactatieondersteuning
Het probleem: potentieel vertraagde secretoire activering
De secretoire activering, d.w.z. het 'op gang komen' van de melk, vindt normaal plaats tussen 24 en 72 uur na de bevalling.1 Het brengt de productie van grotere hoeveelheden melk op gang en is nauw verbonden met de natuurlijke wisselwerking tussen de hormonen progesteron, oxytocine en prolactine.2. Deze wisselwerking is niet alleen sterk afhankelijk van de gezondheid van de moeder, maar ook van externe factoren zoals het geboorteproces en het zuigen van de baby aan de moederborst direct na de geboorte. In feite is vroege en frequente borststimulatie in deze eerste uren en dagen essentieel om een tijdige melkafgifte en melkproductie op de lange termijn te ondersteunen.3
Meer dan 40 % van de moeders4 loopt het risico op vertraagde secretoire activering of vertraagd begin van de lactatie (delayed onset of lactation, DOL) , d.w.z. weinig of geen perceptie van de moeder van volheid of lekken van de borst in de eerste 72 uur na de geboorte.1 De potentiële problemen die hieruit voortvloeien, moeten niet worden onderschat. DOL kan leiden tot buitensporig gewichtsverlies bij de baby en de noodzaak van bijvoeding met kunstvoeding4, alsook tot een kortere duur van de lactatie in het algemeen.5 Vrouwen met DOL hebben 60 % meer kans om te stoppen met borstvoeding na 4 weken.5
"Vertraagde secretoire activering (≥72 uur na de geboorte ) is gekoppeld aan risico’s van aanhoudend lage melkvolumes en een kortere duur van de lactatie.4,5"
De risicofactoren: primipariteit, ingeleide bevalling enz.
Wat zijn de risicofactoren voor vertraagde secretoire activering en hoe kunnen professionele zorgverleners ze doeltreffend beoordelen en aanpakken? Uit onderzoek blijkt dat primipariteit van de moeder een van de meest relevante factoren is bij nieuwe moeders, met een 30-40% verhoogd risico op een vertraagde start van de lactatie.4,6,7,8 Door de combinatie van deze en andere factoren – samen met de cascade van medische interventies die ze vaak teweegbrengen – lopen de betrokken vrouwen een veel hoger risico op ontoereikende melkvolumes.1
Veel van de prenatale risicofactoren voor lactatie hangen nauw samen met een verhoogde kans van de moeder om een ingeleide bevalling nodig te hebben (IOL).9 Zo zullen vrouwen met (zwangerschaps- of reeds bestaande) diabetes en vrouwen met obesitas waarschijnlijk het advies krijgen hun bevalling te laten inleiden.10 Nieuwe moeders bevallen meestal niet op hun ‘uitgerekende datum’. In plaats van te wachten tot de zwangerschap 42 weken heeft geduurd, zoals in het verleden gebruikelijk was, wordt nu in veel landen in de verloskunde geadviseerd de bevalling al bij 41 weken in te leiden. Vergeleken met vrouwen bij wie de bevalling spontaan op gang komt, lopen vrouwen bij wie de bevalling wordt ingeleid meer kans op epiduraal gebruik (71% tegenover 41% bij spontane bevalling), episiotomie (41% tegenover 30% bij spontane bevalling), gebruik van vacuüm of verlostang en/of, uiteindelijk, een keizersnede (29% tegenover 14% bij spontane bevalling).11
In het algemeen betekent IOL een zwaardere bevalling en de vaak daaruit voortvloeiende gemedicaliseerde geboorte leidt tot een verhoogd risico op pijn, bloedingen na de geboorte, stress, slaperige en uitgeputte baby’s11 en zelfs de scheiding van moeder en kind. Al deze aandoeningen kunnen ertoe leiden dat de borstvoeding in de cruciale eerste uren en/of dagen niet goed of helemaal niet wordt gegeven, met een mogelijke vertraagde secretoire activering als gevolg.1,4,15
"Het initieren, opbouwen en in stand houden van het melkvolume van de moeder is de belangrijkste lactatiegerelateerde verantwoordelijkheid voor maternale en neonatale zorgverleners."
Effectieve lactatieondersteuning: tijdige initiatie via borststimulatie
Het is de professionele interventie en ondersteuning van verloskundigen, verpleegkundigen, artsen en lactatiekundigen die er nu voor kunnen zorgen dat moeder en baby de juiste start krijgen. De borst van de moeder moet voldoende worden gestimuleerd om de processen te programmeren die de melksynthese op de lange termijn reguleren. Dit helpt baby’s die in de eerste dagen na de geboorte niet effectief aan de borst kunnen drinken om uitsluitend te worden gevoed met moedermelk van hun eigen moeder.
De tijd tussen de geboorte en de secretoire activering (melkafgifte) is van cruciaal belang om de toekomstige melkproductie veilig te stellen.26 De eerste uren na de bevalling zijn cruciaal om het borstweefsel voor te bereiden en gebruik te maken van de natuurlijke stijging en daling van de hormonen van de moeder. Met name de snelle daling van progesteron en de verhoogde niveaus van oxytocine en prolactine kort na de geboorte activeren de lactocyten (melkproducerende cellen).2 Samen met de stimulatie van de borst vormen zij de fysiologische triggers voor het begin van een significante melkproductie (melkafgifte) tussen 24 en 72 uur.
"Wanneer moeders in de NICU binnen drie uur na de geboorte beginnen met kolven, wordt de tijd voor de secretoire activering aanzienlijk verkort en zijn de dagelijkse en cumulatieve melkvolumes na verloop van tijd groter.31-33 Ook is de kans groter dat zij nog steeds kolven na zes weken en wanneer de baby’s de NICU verlaten31-33"
Vroege borstvoeding en afkolven
Vroege borstvoeding is wenselijk binnen het eerste uur na de geboorte. Als een baby niet (effectief) aan de borst kan drinken, is het raadzaam om binnen de eerste drie uur na de geboorte te starten met kolven met een elektrische dubbele borstkolf van ziekenhuiskwaliteit. Alleen wanneer de melk regelmatig wordt verwijderd (8-12 keer in 24 uur)32 en de borsten effectief worden geleegd, kan een adequate melkproductie worden opgebouwd, waardoor de borstklier wordt geprogrammeerd voor langdurige lactatie.
Niet alle moeders met risicofactoren hoeven een borstkolf te gebruiken. Als de baby goed aan de borst drinkt, hoeven de moeders niet te kolven naast de borstvoeding. Ze moeten zich concentreren op het ontwikkelen van goede borstvoedingstechnieken. Iedere moeder van wie de baby niet binnen het eerste uur na de geboorte een eerste keer borstvoeding krijgt en/of die slaperig is en niet of niet vaak (minder dan 8x in 24 uur) borstvoeding geeft, moet echter ondersteuning en advies krijgen om de borsten te stimuleren door te kolven totdat de baby effectief aan de borst kan drinken.
1 Hurst NM. J Midwifery WomensHealth. 2007; 52(6):588–594 2 Pang WW, Hartmann PE. J Mammary Gland Biol Neoplasia. 2007; 12(4):211–221. 3 Salariya EM et al. Lancet. 1978; 2(8100):
1141–1143. 4 Nommsen-Rivers LA et al. Am J Clin Nutr. 2010; 92(3):574–584. 5 Brownell E et al. J Pediatr. 2012; 161(4):608–614. 6 Chapman DJ et al. J Am Diet Assoc. Apr 1999;99(4):450-454;
quiz 455-456. 7 Dewey KG et al. Pediatrics. Sep 2003;112(3 Pt 1):607-619. 8 Scott JA et al. Matern Child Nutr. Jul 2007;3(3):186-193. 9 Reed R. 2019. Why induction matters. Pinter & Martin.
10 Dublin et al. Journal of Women’s Health. Vol. 23, No. 11. 2014.11 Dahlen HG et al. BMJ Open. 2021; 11(6):e047040 12 Poston L et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2016; 4(12):1025–1036.
13 Rasmussen KM, Kjolhede CL. Pediatrics. 2004; 113(5):e465-71.14 PreustingI et al. J Hum Lact. 2017; 33(4):684–691 15 Wu J-L et al. Breastfeed Med. 2021; 16(5):385–392. 16 Schiff M et al. Int
Breastfeed J. 2014; 9:17. 17 Hobbs AJ et al. BMC Pregnancy Childbirth. 2016; 16:90. 18 Grajeda R, Pérez-Escamilla R. J Nutr. 2002 [cited 2019 Jan 18]; 132(10):3055–3060. 19 Dewey KG. J Nutr.
2001; 131(11):3012S-3015S. 20 Brown A, Jordan S. Journal of Advanced Nursing. 2013; 69(4):828–839. 21 Thompson JF et al. Int Breastfeed J. 2010; 5:5. 22 BoiesEG, VaucherYE. Breastfeed Med.
2016; 11:494–500. 23 Huang S-K, ChihM-H. Breastfeed Med. 2020; 15(10):639–645. 24 Meier PP et al. J Perinatol. 2016; 36(7):493–499. 25 Chapman D et al. J Am Diet Ass. 1999; 99(4):450–454
26 Spatz DL. Infant. 2020; 16(2):58–60. 27 Johnson TJ et al. Neonatology. 2015; 107(4):271–276. 28 Patel AL et al. J Perinatol. 2013; 33(7):514–519. 29 Meier PP. Breastfeed Med. 2019; 14(S1)
:S20-S21. 30 Meier PP et al. In: Family Larsson-Rosenquist Foundation, editor. 1st ed. Stuttgart: Thieme; 2018. 31 Parker LA et al. J Perinatol. 2012; 32(3):205–209 32 Spatz DL et al. J Perinat Educ.
2015; 24(3):160–170 33 Parker LA et al. J.Perinatol. 2020; 40(8):1236–1245.