Anatomie van de lacterende borst
Tijdens het maken van echografieën van lacterende borsten begon dr. Donna Geddes van de University of Western Australia de anatomische diagrammen in studieboeken in twijfel te trekken. Het standaardmodel van de borst is gebaseerd op de anatomische dissecties die in 1840 door Sir Astley Cooper op kadavers werden verricht. Met de steun van Medela is er verder onderzoek gedaan, en de uitkomsten daarvan hebben onze kennis van de lacterende borst naar een hoger niveau getild.
Belangrijkste bevindingen
Het onderzoek dat aan de University of Western Australia is uitgevoerd, heeft tot enkele grensverleggende ontdekkingen geleid die de kennis van de anatomie van de lacterende borst omver hebben geworpen.
De belangrijkste bevindingen:
- Er zijn 4 tot 18 tepeluitgangen (voorheen dachten we dat het er 15 tot 20 waren)
- De melkkanalen vertakken zich dichter bij de tepel
- De vanouds beschreven melkreservoirs bestaan niet
- Melkkanalen kunnen zich dicht onder het huidoppervlak bevinden, waardoor ze gemakkelijk kunnen worden afgekneld
- Het klierweefsel bevindt zich grotendeels binnen 30 mm afstand van de tepel
Medela heeft deze nieuwe bevindingen inzichtelijk gemaakt in een illustratie, een afbeelding die inmiddels op tal van handboeken en websites te zien is.
Relevantie voor de praktijk
Er zijn drie belangrijke gevolgtrekkingen met betrekking tot borstvoeding:
- Het snel toeschieten van de melk is belangrijk voor een efficiënte melkafname
- Elke moeder moet de juiste maat borstschild hebben
- De positie van de hand is belangrijk bij het ondersteunen van de borst tijdens borstvoeding
1. Het snel toeschieten van de melk is belangrijk voor een optimale melkafname
Er kunnen in de melkkanalen geen grote hoeveelheden melk worden opgeslagen en er blijken ook geen melkreservoirs te bestaan. Dit betekent dat er vóór de toeschietreflex maar zeer weinig melk beschikbaar is. Het is bekend dat een baby in het begin snel zuigt, wat de toeschietreflex stimuleert. Onderzoek heeft aangetoond dat een snelle eerste toeschietreflex leidt tot meerdere opvolgende toeschietreflexen. Bij gebruik van een 2-fase-borstkolf met een vacuüm dat is ingesteld op maximaal comfort, wordt 80% van de moedermelk zelfs al tijdens de eerste zeven minuten afgenomen (Kent et al 2008).
Daarom is het belangrijk dat de baby goed wordt aangelegd, om de toeschietreflex tijdens de borstvoeding op gang te brengen. Ook het gebruik van een borstkolf kan de toeschietreflex op efficiënte wijze stimuleren.
2. Elke moeder moet de juiste maat borstschild hebben
Een goed passend borstschild voorkomt dat de melkkanalen die aan de oppervlakte liggen worden afgekneld, zodat de borst beter wordt geleegd.
3. De positie van de hand: bij het ondersteunen van de borst of het afkolven
Aangezien 65% van het klierweefsel zich op een afstand van minder dan 30 mm van de tepel bevindt en de melkkanalen tamelijk aan de oppervlakte liggen, moet er bij het voeden of afkolven rekening worden gehouden met de stand van handen en vingers. Druk op de kanalen of het klierweefsel kan de melkstroom bemoeilijken. Dit kan vervolgens verstopte melkkanalen en daardoor stuwing veroorzaken, waardoor de melkproductie zal afnemen. Als melk niet uit de borst wordt verwijderd, produceert het lichaam een eiwit (FIL of Feedback Inhibitor of Lactation). Door de stijging van het FIL krijgt de hypothalamus het signaal om de productie van prolactine te verminderen, waardoor de melkproductie afneemt. Het is dus van belang om moeders instructie te geven over hoe ze de baby moeten aanleggen zodat er niet te veel druk op de borst wordt uitgeoefend. Dit geldt ook voor afkolven.